Anticardiolipine
Waarom deze test?
Om de oorzaak op te sporen van trombose of herhaalde miskramen en als onderdeel van onderzoek naar het antifosfolipiden syndroom (APS).
Welk materiaal?
Bloed
Wat wordt er getest?
De anticardiolipinetest meet de hoeveelheid anticardiolipinen in bloed. Cardiolipine is een vetachtige stof (fosfolipide) en vormt een belangrijk bestanddeel van het membraan van alle cellen en trombocyten (bloedplaatjes). Antistoffen tegen cardiolipine kunnen ervoor zorgen dat de bloedstolling te actief is waardoor ongewenste bloedstolsels kunnen ontstaan. Deze stolsels kunnen leiden tot een hersentrombose, hartaanval, longembolie, trombose of herhaalde miskramen.
Eigenlijk hoort het lichaam geen antistoffen te maken tegen cardiolipine. Als dat toch gebeurt, is er sprake van een autoimmuunziekte, waarbij het afweersysteem zich richt tegen lichaamseigen stoffen in plaats van tegen ziekteverwekkers zoals bacteriën of virussen.
Iedereen kan anticardiolipinen ontwikkelen. Men vermoedt dat ongeveer 1-2 % van de wereldbevolking deze antistoffen aanmaakt, maar de meeste mensen hebben er geen last van. De vorming van anticardiolipinen komt vooral voor bij mensen die lijden aan autoimmuunziekten zoals de reuma-achtige aandoening 'systemische lupus erythematosis' (SLE). Ook infectieziekten, HIV/AIDS, kanker en het gebruik van sommige medicijnen gaan vaak gepaard met de vorming van anticardiolipinen.
Hoe wordt het materiaal verkregen?
Een buisje bloed wordt afgenomen uit een ader aan de binnenkant van de arm, meestal in de plooi van de elleboog. Om deze ader goed te kunnen zien en voelen wordt een stuwbandje strak om de bovenarm getrokken. In de ader wordt geprikt met een holle naald waardoor het bloed in het buisje wordt gezogen. De naald wordt maar één keer gebruikt en daarna vernietigd.
Wanneer wordt deze test gedaan?
De dokter vraagt de anticardiolipinetest aan als iemand een trombose doorgemaakt heeft, meerdere miskramen gehad heeft of als een stoltest verlengd is. Als de test voor anticardiolipinen positief is, dan wordt deze test een aantal weken (12) later herhaald om te kijken of deze blijvend positief is of dat het een tijdelijke afwijking was.
De dokter zal de test ook aanvragen als bij iemand lupus anticoagulant in het bloed is aangetoond. De combinatie van de beide tests (anticardiolipine en lupus anticoagulant) wordt gebruikt om bij iemand het antifosfolipiden syndroom (APS) vast te stellen, een zeldzame ziekte die trombose en miskramen veroorzaakt.
Wat betekent de uitslag?
Positief: Als anticardiolipinen aanwezig zijn in het bloed is de testuitslag positief. Bij een positieve test zal de bepaling een aantal weken (12) later worden herhaald om te kijken of de afwijking blijvend is of dat het een anticardiolipine van voorbijgaande aard is. Als de anticardiolipinetest opnieuw positief is en iemand heeft last van bloedstolsels is het risico op trombose verhoogd. Het kan een verklaring zijn voor het optreden van de overmatige stolling.
Negatief: Als iemand negatief is voor anticardiolipine, maar wel lijdt aan een autoimmuunziekte bijvoorbeeld SLE, zal de lupus anticoagulant-test regelmatig worden herhaald, omdat deze patiënten een grotere kans hebben op ontwikkeling van lupus anticoagulant.
Nog vragen?
De informatie over deze test komt van deskundigen uit het ziekenhuislaboratorium. Daar worden dagelijks vele honderden testen uitgevoerd. Laboratoriumspecialisten zorgen er voor dat dit op een veilige en juiste manier gebeurt. Zij adviseren de dokter bij afwijkende uitslagen en ingewikkelde problemen.
Heeft u naar aanleiding van deze informatie nog een vraag?
Stel deze dan aan een klinisch chemicus.
Heeft u als KC naar aanleiding van deze informatie nog een aanvulling?
Geef deze dan door aan de webredactie.