Totaal eiwit
Waarom deze test?
Als onderdeel van een algemeen lichamelijk onderzoek, of om het functioneren van een of meer organen te onderzoeken; met name nieren, lever en darmen.
Welk materiaal?
Bloed
Wat wordt er getest?
De test meet de totale hoeveelheid eiwit in het bloed. Eiwitten spelen een belangrijke rol bij het goed functioneren van het lichaam. De test ‘totaal eiwit' omvat twee grote groepen van eiwitten: albumine en globulinen. Albumine, het meest voorkomende eiwit in het bloed, zorgt voor het transport van kleine moleculen. Daarnaast voorkomt het eiwit dat water weglekt uit de bloedvaten naar omringende weefsels. Albuminetekort kan leiden tot oedeem (zwelling) waarbij water zich ophoopt in de omringende weefsels. De globulinen zijn een heel diverse groep eiwitten. Deze omvat meer dan 500 verschillende typen waaronder enzymen en antistoffen (immunoglobulinen). Veel van deze eiwitten worden in de lever gemaakt.
Hoe wordt het materiaal verkregen?
Een buisje bloed wordt afgenomen uit een ader aan de binnenkant van de arm, meestal in de plooi van de elleboog. Om deze ader goed te kunnen zien en voelen wordt een stuwbandje strak om de bovenarm getrokken. In de ader wordt geprikt met een holle naald waardoor het bloed in het buisje wordt gezogen. De naald wordt maar één keer gebruikt en daarna vernietigd.
Wanneer wordt deze test gedaan?
De dokter vraagt een totaal eiwit aan om informatie te krijgen over de voedingstoestand en het functioneren van verschillende organen, met name van de lever, nieren en darmen. Ook wordt de test gebruikt om eventueel eiwitverlies op te sporen. Wanneer het totaal eiwit te hoog of te laag is, moeten andere testen uitwijzen welke eiwitfractie afwijkend is. Pas daarna kan een specifieke diagnose worden gesteld.
Wat betekent de uitslag?
Het totaal eiwit ligt bij gezonde personen tussen 60 - 80 gram per liter (g/l) in serum en tussen 63 - 83 g/l in plasma.
Verhoogd: Een licht verhoogde waarde voor totaal eiwit zou kunnen wijzen op uitdroging. Een andere oorzaak is een te grote aanmaak van één of meerdere soorten immunoglobulinen. Bij een sterke verhoging (hoger dan 90 g/l) moet nader onderzoek uitwijzen wat de oorzaak is. Vaak zal in eerste instantie de hoeveelheid van afzonderlijke eiwitten worden gemeten (albumine, IgG, IgM en IgA). Bij een hoge concentratie immunoglobulinen (Ig's) zal de dokter vaak een M-proteïne-onderzoek aanvragen om na te gaan om welke immunoglobulinen het gaat. Een hoge concentratie immunoglobulinen kan het gevolg zijn van leverziekten (cirrose) en de ziekte van Kahler (plasmacelwoekering).
Verlaagd: Een verlaagde waarde komt vaak voor bij eiwitverlies als gevolg van nierproblemen, bijvoorbeeld na een nierontsteking, als de darmen niet goed functioneren of bij ernstige verbrandingen. Ook te lage eiwitinname via de voeding (bijvoorbeeld door anorexia) kan leiden tot een laag totaal eiwitgehalte. Een te lage hoeveelheid albumine wordt vaak veroorzaakt door een verstoorde albumineproductie door een leverziekte. Daarnaast komt het voor dat er te weinig albumine in het bloed aanwezig is omdat het eiwit lekt naar de omliggende weefsels. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij een shock of bij een ernstige infectie. Na het drinken van (te) grote hoeveelheden water kan het totaal eiwitgehalte verlaagd zijn als gevolg van verdunning van het bloed.
Nog vragen?
De informatie over deze test komt van deskundigen uit het ziekenhuislaboratorium. Daar worden dagelijks vele honderden testen uitgevoerd. Laboratoriumspecialisten zorgen er voor dat dit op een veilige en juiste manier gebeurt. Zij adviseren de dokter bij afwijkende uitslagen en ingewikkelde problemen.
Heeft u naar aanleiding van deze informatie nog een vraag?
Stel deze dan aan een klinisch chemicus.
Heeft u als KC naar aanleiding van deze informatie nog een aanvulling?
Geef deze dan door aan de webredactie.