Bloedafname
Maak, als dit nodig is op de locatie waar u bloed gaat laten prikken, een afspraak voor de bloedafname. Vraag uw behandelend arts of u voor het onderzoek nuchter moet zijn. Verzamel indien nodig van te voren urine, ontlasting of ander materiaal en neem dit mee naar de bloedafname. Volg altijd de instructies die uw behandeld arts en/of het laboratorium geeft over de bloedafname.
Link naar vraag 'Wat betekent het dat ik nuchter moet zijn voor de bloedafname?'
Kunt u niet tegen naalden of bent u bang om flauw te vallen tijdens de bloedafname? Meld dit aan de bloedafnamemedewerker wanneer u bloed gaat laten prikken. Veel laboratoria en bloedafnamelocaties hebben speciale protocollen om hiermee om te gaan. Zo kan het helpen om te gaan liggen tijdens de bloedafname in plaats van te zitten.
Nuchter zijn bij uw bloedafname betekent dat u een aantal uren van te voren niet meer mag eten en drinken. Hoe lang u nuchter moet zijn voor de bloedafname kan per laboratorium een beetje verschillen; het beste is het om het advies van uw arts en/of laboratorium hierin te volgen. Een slokje water mag u wel drinken. Het innemen van medicatie mag over het algemeen ook, tenzij u hiervoor aparte instructies hebt gekregen van uw behandelaar.
Over het algemeen wordt bloed afgenomen via de holte in uw elleboog. Dit heet een venapunctie. Als u linkshandig bent, gebeurt dit bij voorkeur in uw rechterelleboog, en andersom. Als zo’n venapunctie niet mogelijk is, kan er ook bloed worden afgenomen via de bovenkant van de hand of via een vingerprik. Wanneer er vaker bloed afgenomen moet worden, kunt u een infuusnaald geplaatst krijgen zodat er maar één keer geprikt hoeft te worden. Bij baby's wordt bloed over het algemeen afgenomen uit het hieltje.
- De bloedafnamemedewerker zoekt een geschikte plek om bloed af te nemen.
- Bij een venapunctie (via de holte in de elleboog) krijgt u een stuwband om uw arm om de aderen beter zichtbaar te maken.
- De prikplek wordt schoongemaakt en de ader wordt aangeprikt met een steriele naald.
- Eén of meerdere bloedbuisjes worden gevuld met uw bloed. Als het laatste buisje vol is, wordt de naald uit uw arm gehaald.
- Een watje op de plek waar u bent geprikt, stelpt de bloeding. Daarna krijgt u een pleister of verbandje.
- De buisjes met bloed krijgen een etiketje met uw gegevens erop. Deze buisjes gaan naar het laboratorium voor onderzoek.
- Bij een vingerprik krijgt u een klein prikje en worden er een paar druppels bloed opgevangen in een cupje.
Er bestaan verschillende bloedbuisjes die te herkennen zijn aan de kleur van hun dop. Elk type buis bevat een bepaalde toevoeging die er van tevoren in gestopt is. Voor verschillende testen zijn dus verschillende typen buisjes nodig, omdat elk buisje iets anders test.
Een aantal bloedbuisjes bevat ook stollingsremmers. Buiten het lichaam stolt bloed namelijk snel tot klontjes, waardoor metingen niet meer betrouwbaar zijn of waardoor verstoppingen in apparaten op het laboratorium kunnen ontstaan. De stollingsremmers kunnen zelf echter ook bepaalde analyses verstoren. Daarom zijn er buisjes met verschillende soorten stollingsremmers, zodat er voor elke analyse een geschikt buisje bestaat.
De medewerkers van het laboratorium letten er uiteraard op dat het afgenomen bloed in de juiste buisjes terechtkomt en alle aangevraagde metingen gedaan kunnen worden. Ze proberen meerdere metingen met hetzelfde buisje te doen, zodat er niet onnodig veel bloed afgenomen hoeft te worden.
De meest gebruikte typen bloedbuisjes en hun toevoegingen:
(de kleur van de doppen kan per laboratorium verschillen)
Kleur dop |
Toevoeging |
Uitleg |
Citraat |
Citraat wordt gebruikt voor onderzoek naar bloedstolling. Dit stofje remt de bloedstolling, zodat het bloed niet stolt in het buisje. Dit gebeurt doordat citraat calcium uit het bloed vangt, en calcium is nodig voor de bloedstolling. Tijdens stollingsonderzoek wordt extra calcium aan de buisjes toegevoegd, waarmee het effect van het citraat opgeheven wordt en er weer bloedstolling kan plaatsvinden. |
|
|
Serum |
De buisjes met serum worden onder meer gebruikt voor testen op antistoffen en andere eiwitten. Ook voor microbiologisch onderzoek (o.a. naar virussen en bacteriën) worden vaak serumbuisjes gebruikt. De stof in deze buisjes versnelt de stolling. Hierdoor is de kans kleiner dat het bloed nastolt tijdens de test en dat het gestolde bloed de apparatuur verstopt. |
|
Heparine |
De stollingsremmer heparine voorkomt dat het bloed stolt in het buisje. De buisjes met heparine worden gebruikt voor een groot aantal routinetesten, onder meer op ontstekingsremmer CRP, kreatinine, cholesterol, leverenzymen en bepaalde hormonen. |
EDTA |
EDTA wordt gebruikt om de verschillende cellen die in het bloed voorkomen (rode en witte bloedcellen en bloedplaatjes) te onderzoeken. EDTA vangt (net als citraat) calcium weg dat nodig is voor de bloedstolling en zorgt er dus voor dat het bloed niet stolt in de buis. EDTA zorgt er daarnaast voor dat de bloedcellen niet beschadigd raken, wat wel gebeurt bij citraat. |
|
Natriumfluoride |
Natriumfluoride zorgt ervoor dat bloed langer bewaard kan worden. Het zet als het ware het energieverbruik van bloedcellen stil. Natriumfluoride wordt vaak gebruikt voor een glucosetest buiten het ziekenhuis, waarbij het langer duurt voordat het buisje met bloed op het laboratorium aankomt. |
De hoeveelheid bloed die in totaal voor alle buisjes wordt afgenomen, zal niet meer zijn dan zo’n 20 milliliter, vergelijkbaar met de inhoud van een borrelglaasje. De totale hoeveelheid bloed van een mens past in een huis-tuin-en-keuken emmer, dus 20 milliliter is erg weinig. Voor pasgeborenen en kleine kinderen is dat natuurlijk anders; daarom wordt bij hen vaak een kleinere hoeveelheid bloed afgenomen uit de hiel.
Na de bloedafname gaat het bloed naar het laboratorium. Als u in het ziekenhuis bloed heeft laten afnemen, zal dit waarschijnlijk het laboratorium in het ziekenhuis zijn. Heeft u ergens anders bloed laten prikken, dan zal het bloed vaak per auto naar een laboratorium in de buurt gaan. Meer informatie vindt u op deze pagina.
Over het algemeen worden de bloedbuisjes nog enkele dagen bewaard op het laboratorium. Soms zijn er op basis van de uitslagen namelijk extra onderzoeken nodig en dan hoeft er niet opnieuw bloed geprikt te worden. De behandelend arts beslist of er extra onderzoek nodig is, maar soms besluiten de laboratoriummedewerkers op basis van de gevonden uitslagen zelf al om extra onderzoeken te doen. Hoe lang de bloedbuisjes bewaard kunnen worden, hangt af van het type buis en van het laboratorium.
Bij diagnostisch onderzoek blijft er meestal wat lichaamsmateriaal over. Dit wordt ‘restmateriaal’ genoemd. Dit restmateriaal kan gebruikt worden om de kwaliteit van de laboratoriumtesten te verbeteren, voor wetenschappelijk onderzoek of voor onderwijs. Het laboratorium gebruikt deze materialen bijvoorbeeld om te testen of nieuwe apparatuur goed werkt of om nieuwe testen te controleren. Medisch wetenschappelijk onderzoek waarvoor dat materiaal gebruikt wordt, moet aan strenge voorwaarden voldoen. Eén daarvan is dat u geen bezwaar heeft tegen gebruik van dat restmateriaal uit uw lichaam. Meer informatie vindt u op deze pagina.